Mijn uitspraak ‘voor dit huis verhuis ik’ blijk ik echt niet zomaar te roepen want ik reageer heel anders bij de tweede bezichtiging, ditmaal in Pijnacker.
Zodra we de wijk inrijden vind ik het aanzicht al verschrikkelijk. Het ziet eruit als een oud Central Parks-park, met sneue boompjes en kleine huisjes en sneue paadjes tussen die sneue huisjes en boompjes. Ik voel een totale moedeloosheid bij het idee dat ik hier zou moeten wonen.
Van het huis word ik ook helemaal naar. Er ligt beton binnen en in de tuin: het is een groot afschuwelijk onderhoudsarmoe panorama. Boven staat een -in mijn ogen- pornobed en een zelfgekluste walk-in closet. Een beter, minder judgmental iemand zou er misschien door heen kunnen kijken. De potentie zien. Maar in combinatie met de troosteloze wijk, het beton en de nauwe trap en gang zie ik oprecht geen enkel scenario dat niet eindigt in een polderdrama met mij in de hoofdrol als ik hier ga wonen.
Ik zie de koppen al voor me. ‘Verwarde, wanhopige vrouw gevonden in weiland.’ Of ‘Liever pijn dan Pijnacker’ aldus bewoonster uit Pijnacker — voor ze het broodrooster in bad gooide.’
Ik doe alsof ik luister naar de informatie van de makelaar terwijl ik mijn ongeduld om hier weg te gaan probeer te maskeren.
Deze keer blijf ik niet stil tot in de auto. Als ik zeker weet dat we niet meer te horen zijn voor de makelaar in de deuropening, pak ik Vins arm en zeg ik gedecideerd:
‘Hier wonen overleef ik niet.’
Het maakt me niet uit dat dat dramatisch klinkt, dit is waar. Ik voel het aan alles. Ik zou hier volledig wegkwijnen.
‘Nee liefje,’ zegt hij. ‘Dit gaan we niet doen.”
Hij moet een beetje lachen als ik vervolgens alles eruitgooi wat ik afschuwelijk vond aan dit huis en deze plek. Never a dull moment met mij en mijn kleurrijke beschrijvingen van dingen die ik stom vind.
‘Ik vond het minder erg dan jij,” maar dit is hem niet.’
Ik haal opgelucht adem.
‘Die in Berkel vond ik wel echt heel leuk,” zeg ik hoopvol.
‘Ja, ik ook.’